De dappere postduif ‘William of Orange’
De heldhaftige postduif 'William of Orange' vloog tijdens de Slag om Arnhem in een recordtijd naar zijn thuisbasis in Groot-Brittannië, waar hij cruciale militaire informatie leverde.
Voor de Britten verliep de slag alles behalve soepel. Hoewel een eenheid onder leiding van John Frost al snel de noordelijke oprit van de Rijnbrug kon veroveren - een strategisch belangrijk punt -, lukte het ze niet om verder te komen.
In plaats daarvan raakten ze afgesneden van de andere Britse eenheden in Arnhem en vervolgens omsingeld door de Duitsers. Ze konden geen kant op. De radio inschakelen om hulp te vragen kon niet. Die bleek niet goed te werken.
Dus werd de hulp van de dappere William of Orange ingeschakeld. Op 19 september, twee dagen na de start van de militaire operatie, vertrok de duif 's ochtends vroeg om 10:30 uur richting Groot-Brittannië. De duif wilde in eerste instantie niet wegvliegen en bleef na vrijlating vlak naast de soldaten zitten. Een van deze moest een paar schoten lossen om de vogel in beweging te krijgen.
Waar komt de naam "William of Orange" vandaan?
De naam verwijst vanzelfsprekend naar de Nederlandse Willem van Oranje, maar er zit meer achter. De naam verwijst ook naar zijn Engelse baas, die William heet, en de duif is zelf bijna oranje.
Om 14:55 uur kwam William of Orange aan in zijn hok in Cheshire. Over de tocht van 480 kilometer, waarvan een groot deel over open zee, had hij slechts 4 uur en 25 minuten gedaan. Een recordtijd. De hulp kon helaas niet komen voor de omsingelde Britse eenheden. Het weer was te slecht voor luchtsteun. De informatie die de postduif leverde deed de geallieerden wel beseffen dat de situatie in Arnhem ernstig was. Nu weten we dat de slag om Arnhem uiteindelijk verloren werd.
William of Orange kwam mee met een Britse parachutist. Er worden regelmatig postduiven ingezet tijdens de oorlog. Zowel door de geallieerden, als door de Duitsers. De dieren zijn immers goedkoop, snel en betrouwbaar. Ze kunnen niet worden 'afgeluisterd', zoals dat bij radio wel het geval is. Een nadeel is dat wanneer een Duitser een duif ziet vliegen, deze onmiddellijk uit de lucht wordt geschoten. Dat maakt dat lang niet iedere duif zijn thuisbasis bereikt. De Duitsers gaven in 1942 al de opdracht dat alle postduiven in Nederland door hun eigenaren moesten worden afgemaakt. Om zo te voorkomen dat deze gebruikt zouden worden door het verzet.
Bewerking van een artikel van nos.nl/75jaarbevrijding/bericht/2324464-dappere-postduif-william-of-orange-is-verkocht.html
Onder de vloer of in een regenton
Jarenlang bekeek hij de wereld van een afstand. Van binnen naar buiten. Van achter het raam. Of door het luchtrooster in de kruipruimte. David Sealtiel overleefde de oorlog bij de familie Bronger in Leeuwarden. Een peutertje dat in geval van nood onder de vloer of in een regenton werd verborgen.
“Ik zat onder het huis”, vertelt David Sealtiel (uit te spreken als Sjealtiel). “Als ik de Duitsers boven me hoorde, kroop ik onder de huizen door naar het huis van de buren. Daar verstopte ik me achter een muurtje. Als er buiten op straat veel lawaai was, ging ik bij het roostertje in de buitenmuur zitten. Daar was frisse lucht. En licht. Ik kon daar zien wat er op straat gebeurde.”
Urenlang zat de kleine David, een peuter, in het donker tussen spinrag en muizenkeutels. Soms, als het te gevaarlijk was, sliep hij daar onder de vloer op een strozakje.
Tachtig is David geworden, op 18 maart 2020. Net twee jaar is hij, als hij bij de familie Bronger in de Gysbert Japicxstraat in Leeuwarden belandt. Een peuter die door zijn eigen ouders al Robbie wordt genoemd, omdat David te Joods klinkt.
Lykele en Trijntje Bronger vertellen de buitenwereld dat Robbie hun kleinzoon is. Maar zijn zwarte haren en donkere ogen vertellen een ander verhaal. En omdat er in de wijk voortdurend Duitsers op de been zijn, moet de kleine Robbie zo veel mogelijk ongezien blijven.
“Ik herinner me nog heel goed hoe dat ging”, vertelt Sealtiel. “Het huis had een voordeur en een lange gang in het midden. Rechts was de zondagse kamer. Daar lag een kleed, waar een tafel en stoelen op stonden. Eronder zat een luikje in de vloer. Als ze het te gevaarlijk vonden, schoven ze de boel aan de kant en stopten ze mij onder de vloer. Het luik ging dicht, het kleed er David Sealtiel met zijn pleegmoeder ‘moeke’ op een foto uit de oorlog weer overheen.”
Dit laat diepe sporen na bij de peuter. “Eng? Natuurlijk was dat eng. Vooral de eerste keer. Maar je wordt snel groot hoor, in zo’n situatie. Door het rooster in de muur zag ik dat de Duitsers mensen bij elkaar dreven, ze hielden ze onder schot met hun geweren. Nou dan snap je al heel snel dat je je stil moet houden. Niet moet huilen. Niet moet schreeuwen. Onbewust weet je dat je niet langer kind mag zijn. Ik stond als peuter al in de overlevingsstand.”
Als mensen David vragen hoe hij zich dit zo goed kan herinneren, hij was immers nog heel jong, zegt hij: “Stop thuis je kind van twee, drie jaar in een donkere kast. Doe de deur op slot en laat het kind een uurtje of zo zitten, voordat je die kast weer open doet. Wedden dat hij of zij die ene keer zijn hele leven niet meer vergeet?”
De familie Bronger was wel wijs met het kleine mannetje dat aan hun zorgen was toevertrouwd. “Ze waren heel lief voor me. Ik noemde Lykele ‘pappe’ en Trijntje was ‘moeke’.”
In de koffer
In augustus 1942 was de vader van David al weggevoerd naar kamp Westerbork. Zijn moeder was hoogzwanger en mag de bevalling afwachten. Ook Robbie blijft bij haar, maar na de bevalling komen de Duitsers en worden ze met z’n drieën alsnog opgepakt. Ze worden ondergebracht in de schouwburg van Amsterdam in afwachting van deportatie. In de schouwburg zijn leden van het verzet. Ze vragen aan moeder Clara om de kinderen mee te geven. Het verzet zal de kinderen in veiligheid brengen. Een vreselijke vraag.
Moeder wil baby Joop niet meegeven, maar Robbie wel. “Toen ben ik in een koffer stiekem uit de schouwburg gesmokkeld. In de achtertuin van de schouwburg is de koffer over een schutting meegegeven.” Daarna werd Robbie uit de koffer gehaald, warm aangekleed en op de fiets naar een stoomschip gebracht. Dat schip voer naar Friesland, naar Lemmer. “Jaren later, toen ik tijdens een vakantie met een stoomboot de overtocht maakte van Enkhuizen naar Stavoren, herinnerde ik me ineens weer die reis. Dat kwam door het geluid, dat tsjoektsjoektsjoek. Ik zag me weer zitten in het ruim van het schip. Als klein bang jongetje.”
Het echtpaar Bronger is al op leeftijd als Robbie komt. “Er was geen speelgoed, ik ben eindeloos bezig geweest met de knopen uit de knopendoos. Tellen, stapelen, op kleur leggen. In Amsterdam hadden we al een douche, maar hier was alleen koud stromend water in de keuken. Ik werd gewassen in een wasteil buiten op een tafel in de tuin.
Omdat er regelmatig Duitsers door de straat komen, zit Robbie ook vaak onder de vloer. Vanachter het rooster begluurt hij de buitenwereld. “Ik zag de kinderen spelen, ik wist precies hoe ze heetten: Hidde en Hillie en nog veel meer namen.” Maar meedoen kan hij niet. Alleen maar stilletjes kijken en luisteren. Lykele en Trijntje Bronger
Regenton
Soms komen de Duitsers onverwachts. Dan is er geen tijd om het luik open te maken. Dan wordt Robbie in een in de tuin ingegraven regenton gestopt. Het deksel gemaskeerd met een bloembakje. “Daar stond soms een laagje ijskoud water in. Als ze me er weer uithaalden, zag ik blauw van de kou. Pappe zei dan almaar: ‘Och, myn lytse jonkje, och jonkje.’ Moeke wikkelde me dan snel in een deken en probeerde me warm te wrijven.”
Bevrijding
Robbie overleeft de oorlog. Maar voor hem luidt de bevrijding een volgend, nieuw drama in. Terwijl de Canadezen door de straten van Leeuwarden rijden en chocola, rozijnen en pinda’s uitdelen, treft Robbie moeke huilend op de rand van haar bed. “Daar snapte ik niks van. We waren immers bevrijd! Maar toen vertelde ze dat zij niet mijn moeder was.”
Moeke Trijntje spelt na de bevrijding de advertenties is kranten, waarin de Joodse gemeenschap overlevenden van de oorlog zoekt. Ook de naam van Robbie, David Sealtiel, duikt op. Moeder Clara heeft met baby Joop ondergedoken gezeten in Utrecht. En zo, net als Robbie, de oorlog overleefd. “Mijn moeder kwam me in 1946 ophalen. Ik herkende haar niet en ben hard weggerend. Ik ging tussen andere kinderen op straat staan, ik dacht: dan ziet ze me niet.”
Met de trein ging Robbie met die vreemde mevrouw terug naar Amsterdam. Een treinreis op harde houten bankjes, waarop hij met bungelende klompjes zit. Ik was een heel bang kind dat alleen Leeuwarders sprak.”
“Eenmaal in het huis van die onbekende mevrouw zei zij: ‘Ga maar in de kamer hiernaast met je broertje spelen.’ Ik was verbijsterd. In die kamer zat een jongetje en ik zei: ‘Die mevrouw zegt dat jij mijn broertje bent.’ Hij zei: ‘Nee hoor, ik heb geen broertje. Maar je mag wel met mijn speelgoed spelen’.”
David Sealtiel nu
Ingekort en lichtelijk bijgewerkt artikel van Marja Boonstra, gepubliceerd in het Friesch Dagblad van 13 april 2020 en de Leeuwarder Courant van 18 april 2020.
Bleekneusjes aan boord van vrachtschip Zwerver
Vanaf de Geestbrugkade in Rijswijk vertrokken op 7 maart 1945 twee vrachtschepen naar het weldoorvoede noorden. De lading: 186 uitgeteerde Haagse ”bleekneusjes”. Een van hen was de nu 82-jarige Michiel Overduin. “In Den Haag aten we bloembollen.”
Aan de scheepsreis van Michiel ging heel wat aan vooraf. Eind 1942 moest het gezin Overduin op stel en sprong hun huis in Scheveningen uit. “De Duitsers wilden heel het gebied direct langs de kust leeg hebben om het te verdedigen tegen een eventuele landing van de geallieerden. Dat werd de Atlantikwall.” Tot hun verbazing gingen de Overduins er fors op vooruit. “We kwamen in de Haagse wijk Belgisch Park terecht. Een heel chique wijk. Waarom die huizen leegstonden, begreep ik pas veel later. Voor de oorlog woonden daar veel Joden. Kort voordat wij er kwamen wonen, waren zij weggevoerd naar vernietigingskampen.” De hele buurt verhuisde mee. “Je zag op straat dezelfde mensen als in onze oude wijk, de vissersbuurt in Scheveningen. Heel apart.”
De ruimere behuizing hield de honger niet buiten. Het hoogst steeg de nood toen de Duitse bezetter de toevoer van voedsel naar West-Nederland blokkeerde, eind 1944. Dat was een reactie op de nationale spoorwegstaking waartoe de Nederlandse regering in Londen had opgeroepen. Hierdoor stierven 20.000 tot 25.000 Nederlanders een wrede hongerdood. Ook de toevoer van brandstof lag stil. Overduin: “Mijn oudere broers Wim en Cor hakten hout in het Oostduinpark. Thuis aten we wat we af en toe met voedselbonnen konden krijgen. In rijen van honderden meters lang stonden we met een pannetje te wachten voor gaarkeukens. Ook een vrouw uit de straat stopte ons weleens wat toe. Haar man vocht aan het oostfront voor de Duitsers. Zelf kreeg ze vaak eten van de Duitsers, vanwege haar man. Zij vond het verschrikkelijk dat wij zo leden.”
Tot het eten echt opraakte. Toen aten we alles wat op een bepaalde manier eetbaar was. Zoals bloembollen en suikerbieten. Geen idee waar mijn ouders die vandaan hadden. Maar ze smaakten afschuwelijk.” Op een gegeven moment ging het niet meer. Niet met Michiel, niet met zus Corrie noch met vele anderen in hun stad. Net als in Amsterdam en Rotterdam was de nood in Den Haag groot.
Om de kinderen van de hongerdood te redden, zochten de kerken een oplossing. Ze regelden met toestemming van de Duitsers voor 40.000 tot 50.000 ondervoede kinderen uit West-Nederland –slechts de ernstigste gevallen– het transport naar het noordoosten van Nederland, waar volop voedsel was. Een deel ervan zou per schip naar het noorden van Nederland reizen. Het werden twee schepen: de Zwerver en de Bona Spes (Latijn voor ‘goede hoop’). Ook Michiel en Corrie mochten mee nadat een dokter had vastgesteld dat ze zeer zwaar ondervoed waren.
Aan de Rijswijkse Geestbrugkade lagen de schepen klaar en gingen in totaal 186 kinderen aan boord. Het waren allemaal bleekneusjes zo tussen de 7 en 12 jaar. “We namen huilend afscheid van onze ouders. Wanneer zouden we ze weer zien? Zouden we ze weer zien?” In het ruim van het schip waren geen tafels, geen stoelen, geen speelgoed, alleen schoon stro. De luiken over het ruim zaten dicht tegen de kou en het opspattende water. De kinderen zaten drie dagen lang in het duister. In enkele emmers kon iedereen zijn behoefte doen.
De tocht was niet gemakkelijk. Er stond veel wind. Daarom voeren de schepen eerst naar Enkhuizen. Tegen de wind in, want dan schommelde het schip minder. Tussendoor kregen de kinderen tweemaal eten. Veel kinderen werden er misselijk van: de maagjes waren het eten niet meer gewend. Na een halve dag wachten bij Enkhuizen ging de wind liggen. Toen kwam het risicovolste deel van de reis, dwars over het IJsselmeer naar het Friese Lemmer. De tocht leverde relatief weinig problemen op. De meeste kinderen waren na aankomst redelijk snel van hun misselijkheid af.
Daarna ging de tocht verder door de binnenwateren. De Bona Spes ging door naar Groningen, de Zwerver voer naar het noorden van Friesland. Na zo’n vijf dagen belandde de Zwerver in Birdaard, boven in Friesland. In het ruim was het inmiddels niet meer te harden door de stank van braaksel, urine en uitwerpselen.
Bij het haventje van Birdaard stonden boerenwagens de bleekneusjes op te wachten. Overduin: “Zo’n platte wagen waar ze normaal melkbussen mee vervoerden.” Op het dorpsplein vingen wachtende pleeggezinnen de uitgehongerde westerlingen op. Overduin kwam bij de familie Talsma in huis. “Eenvoudige mensen: oom Haje en tante Kee. Ongelooflijk, zo lief als ze waren. Ze hadden zelf vier kinderen, maar namen ons erbij. Ik werd gewassen, aangekleed en kreeg na tijden weer lekker eten, driemaal op een dag.”
Michiel herinnert zich zijn eerste maaltijd nog: “Eén aardappeltje met een beetje boter erop. Ze hadden instructies gekregen om heel voorzichtig te beginnen. Mondjesmaat kreeg ik er steeds meer bij.” Later mocht de jonge Michiel volop mee-eten met de rest van het gezin. “Ik wist niet wat ik zag: die mensen hadden alles in overvloed. Dan zette tante Kee bijvoorbeeld een grote pan met havermoutpap op tafel. Ik bleef ervan eten.” De Bona Spes in 1942 (ingevroren in het ijs)
Bewerking artikel op www.rd.nl/meer-rd/cultuur-geschiedenis/hongerige-kinderen-in-slot-wo-ii-per-vrachtschip-naar-friesland-1.1639474